Inleiding
Van Peest, het dorp in de gemeente Noordenveld, gelegen in het noorden van Drenthe, is bekend dat het ligt in een gebied dat al ver voor het begin van onze jaartelling bewoond werd. Archeologisch onderzoek heeft dit uitgewezen. Bekend is ook dat in de eerste eeuwen na het begin van onze jaartelling de toenmalige bevolking is vertrokken naar gebieden dichter bij de kustlijn gelegen. Naar wordt aangenomen deels vanwege de betere kwaliteit van de gronden in de kuststreken en deels vanwege de komst naar deze streken van Saksische volksverhuizers, die werden verdreven uit hun eigen gebied door krijgsbenden uit het oosten. Die volksverhuizing heeft plaatsgevonden tot ongeveer het midden van de 6e eeuw. Of het gebied Peest toen nog bewoond was is niet na te gaan. Wat wel bekend is dat vanaf ongeveer het jaar 700 Frankische legereenheden naar de leefgebieden van de Friezen en de Saksen trokken om deze gebieden te onderwerpen aan hun gezag.
Met die Franken kwamen ook predikers mee, die probeerden de hier levende bevolking te bekeren tot het Christelijk geloof. Zowel de onderwerping als de bekering heeft langer dan een eeuw geduurd. In de laatste jaren van de regeerperiode van Karel de Grote, gestorven in 814, heeft de definitieve onderwerping plaatsgevonden. Er mag worden aangenomen dat tussen 700 en 800 Frankische troepen ook het huidige Drenthe hebben doorkruist en geprobeerd zullen hebben om zich op strategische punten te vestigen om vandaar uit het volk te onderwerpen. Dat is hen uiteindelijk gelukt. Na die tijd worden belangrijke gebeurtenissen in dit landsdeel opgeschreven door schrijvers aan het hof van de heerser, maar ook in de boeken van de kerkelijke gezagsdragers. Vanaf ongeveer 1200 verschijnen er ook annalen van geschiedschrijvers die verslag doen van hetgeen in vroegere tijden zich hier heeft afgespeeld.
Helaas is niet alles bewaard gebleven. Uit wat wel bewaard is gebleven als origineel of als kopie is niet altijd duidelijk wat er staat of zou moeten staan vanwege verschillend geschreven vermeldingen van kennelijk dezelfde persoon of hetzelfde object. Er moet vaak worden gegist naar wat er werkelijk zou moeten staan. De basis van het vermelde is altijd het oorspronkelijk uitgesproken woord dat door de notulist meestal is weergegeven in Latijns schrift. De taal waarin het oorspronkelijke woord is uitgesproken zal zeker niet het Latijn zijn geweest. We zullen dus zeer kritisch moeten zijn in de vertaling van hetgeen vermeld staat in oude stukken en op kaarten om te komen tot een hedendaagse begrijpelijke weergave. Een letterlijke vertaling is zinloos en heeft al geleid tot veel fouten in de gangbare beschreven historie van (Noord) Nederland.
De naam Peest in enkele oude geschriften en de betekenis van die vermelding.
Het oudste geschrift met de naam Peest dat tot nu toe is gevonden, is een oorkonde, opgemaakt tussen 1298 en 1304, waarvan het origineel zich bevindt in het archief van St. Pieter, aanwezig in het Utrechts Archief. Hierin worden de inkomsten beschreven van de Proosdij van St. Pieter te Utrecht uit goederen in Drenthe. Een kopie hiervan is opgenomen in het Oorkondenboek van Groningen en Drenthe onder nummer 199. De tekst luidt: 'Item apud Peest una domus, solvit 1 libram Groniensem.' Vertaling: 'Ook in Peest een huis, betaalt 1 libram Groninger waarde.' Verderop in dezelfde oorkonde staat, vrij vertaald: Er zijn 11 huizen buiten de stad (dit is Groningen), waarvan de leenman, die een wettige erfgenaam heeft, bij overlijden alleen kan worden opgevolgd met instemming van de Proosdij. Dan volgt de Latijnse tekst 'Que sunt hee: domus de Peest Harlo, in Rothlo domus Rodolphi,' enzovoorts. Vertaald: 'Dit zijn zij: het huis Harlo in Peest, in Rolde het huis Rodolphi, ' enz. Zo kan het huis te Peest eruit gezien hebben (reconstructie motte (bolwerk) te Oost-Kapelle)
| | Hier staat dus dat er omstreeks het jaar 1300 in Peest een huis genaamd Harlo was, waarvan de bezitter geldelijke verplichtingen had aan de Proosdij te Utrecht en dat erfopvolging niet vanzelfsprekend was.
Wie een bezitter van dit huis was vinden we in een oorkonde, opgemaakt omstreeks het jaar 1225. Te vinden in het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe onder nummer 83. Hierin worden de namen vermeld van de personen in Drenthe die verplichtingen hebben, zowel geldelijke als diensten, aan het kapittel van de Dom te Utrecht. De Bisschop van Utrecht had in 1047 Drenthe in bezit gekregen van keizer Hendrik III en was naast kerkelijk heerser nu ook wereldlijk heerser van dit gebied. De leenmannen die vanaf de regeerperiode van Karel de Grote hier rechten hadden verkregen in de vorm van landgoederen met de daaraan verbonden verplichtingen of andere goederen met verplichtingen stonden in Utrecht geregistreerd. In eerste instantie waren die goederen niet vererfbaar en de verplichtingen bestonden vooral in het leveren van opbrengsten uit de landerijen ten behoeve van de voedselvoorziening van het hof en het leger, maar na het jaar 900 gedragen de leenmannen zich steeds meer als bezitter/eigenaar en worden de goederen vererfbaar en de verplichtingen omgezet in voornamelijk geld.
In deze oorkonde vinden we o.a. de tekst: 'Item Johannes de Haerlo 10 uncias'. Vertaald: 'Ook Johannes van Haerlo 10 uncias'. Waar Johannes van Haerlo in Drenthe gezocht moest worden was lange tijd onduidelijk. Enkele historici noemen Haerlo bij Dalen en Haerlo boven Dalfsen aan de rand van het toenmalige Drenthe, maar met de tekst van de oorkonde van 1298-1304 erbij wordt het duidelijk. Met Haerlo wordt hetzelfde bedoeld als met Harlo. Johannes bezat omstreeks 1225 dus het huis Harlo of Haerlo in Peest, een leengoed van de Dom te Utrecht. Wat de bezitter van het huis Haerlo te Peest nog meer verplicht was lezen we verderop in deze oorkonde. 'Inprimis Egbertus de Haerlo de bonis suis in Haerlo unum servitutem. Item Lubbertus de Dalen tenetur ad duo servitia,' enzovoorts. Vertaald: 'Als eerste is aan de goederen van Egbertus van Haerlo de plicht verbonden tot het leveren van een dienst. Zo ook aan Lubbertus van Dalen het leveren van twee diensten' enzovoorts.
Het leveren van diensten, verbonden aan leengoederen stamt al uit de tijd van de Romeinen, overgenomen door de Franken en door Karel de Grote in één van zijn Capitulara nader omschreven. Het betreft dienstverlening aan de heerser wanneer die een bezoek brengt aan regionale hoven, in dit geval Groningen, of dienstverlening aan het centrale hof te Aken. De dienstverlening aan de bisschop kan bestaan uit het vergezellen van zijn gezelschap op zijn tocht door Drenthe van Coevorden tot Groningen (b.v. Lubbertus van Dalen), het verzorgen van een deel van de proviand tijdens het verblijf in Groningen, het leveren van een voorproever van de opgediende spijzen, wachters, verzorgers van paarden en honden, enzovoorts. Niets wordt aan het toeval overgelaten. De verzorging met spijzen moest altijd uit dubbele porties bestaan, om te voorkomen dat er niet genoeg zou zijn. In de tekst omtrent dienstverlening staat de naam van Egbertus van Haerlo in plaats van Johannes van Haerlo. Dit kan een verschrijving zijn, zoals die vaker voorkomen in oorkonden, maar het kan ook zijn dat de tekst is overgenomen van een oudere oorkonde waarin de voorganger van Johannes stond vermeld. In dat geval is Johannes dus een nazaat, mogelijk zoon van Egbertus.
De naam Johannes duidt op verwantschap met de van Eeldes. En de van Eeldes zijn nazaten van Egbertus van Groeningen, een van de eerste prefecten van Groningen. Leenmannen van de heersers waren telgen uit adellijke geslachten en het was (is) de gewoonte om goede banen te vergeven aan familieleden. En daarom is het niet vreemd dat wij in 1386 en priester Johan van Haerlo in Groningen tegenkomen en in 1408 en 1411 in de stukken van de stad Groningen een stadsschrijver vinden met de naam Johan van Haerlo. Dit kan een nazaat zijn van de Johannes van Haerlo uit Peest. Maar het kan ook een nazaat zijn van de Heren van Haerlo bij Borculo, uit welk geslacht vele burgemeesters van Borculo zijn voortgekomen. Ook de van Borculo’s hebben bindingen met Drenthe, via Euphemia, de dochter van Rudolf II van Coevorden, die getrouwd was met Hendrik II van Borculo.
Klik onder op verder |