Tot ver in de twintigste eeuw hadden vele Peester nog een zwientie op ’t hok, een varken dat vet gemest werd voor eigen consumptie. Men slachtte het liefst eind november begin december, vroeger of later gebeurde het ook wel. Vanwege de ruimte werd er meestal buiten geslacht en in de herfst en wintermaanden waren er weinig vliegen en kon het geslachte varken ook buiten afkoelen de kans op bederf was dan een stuk kleiner.
Een andere reden was, de huisslachter had dikwijls het slachten als neven beroep, vaak waren het rietdekkers, los arbeiders of keuterboeren die in de zomer hiervoor geen tijd hadden maar in de winter des te meer. Als dan de tijd daar was dat het beest geslacht moest worden, dan ging daar een heel stuk voorbereiding en organisatie vooraf. Hulp van familieleden of buren werd geregeld ladder en schragen werden schoon geboend. Er diende genoeg zout, kruiden en rogge- en boekweitmeel te zijn, dit laatste was belangrijk voor de bereiding van bloedworst en balkenbrij. Alles waar het vlees op of ingemaakt moest worden, zoals vleeskuip, Keulse potten, weckflessen werden grondig schoongemaakt.
Al vroeg in de morgen werd de kookpot in het stookhok gevuld met water en aan de kook gebracht. Het varken werd met vereende krachten op een paar pakken stro gelegd waarna de slachter een snee in de halsslagader toebracht (later werd het gebruik van een schietmasker vooraf verplicht). Het bloed werd op gevangen en geruime tijd geroerd en geklopt om stolling te voorkomen. Zodra het varken dood was werd er een borrel geschonken dit ritueel herhaalde zich tijdens de slacht nog wel een paar keer. Na het verbloeden kon het varken gebroeid worden, dit gebeurde door er grote hoeveelheden kokend water overheen te gooien. Door het broeien konden de haren en andere ongerechtigheden gemakkelijker verwijderd worden. Was het varken eenmaal goed afgeschrapt en afgespoeld, 'zo glad als 'n ekkel ', dan werd hij met een kromhout aan de ladder gehangen. De intas (ingewanden) werd eruit gehaald en op onderdelen gesorteerd er ging praktisch niets verloren, de darmen werden gespoeld en gewassen, deze dienden later voor het maken van de worsten, hart, lever, longen en nieren en overige organen werden in koud water gelegd, zo kon het bloed er goed uittrekken. Het varken was nu zover dat hij doorkliefd kon worden zodat hij gespreid op de ladder kwam te hangen voor het afkoelen. De slachter kreeg weer een borrel en stapte op. Dit was vaak ook het moment dat de buren even langs kwamen om het varken te keuren, men vond altijd wel iets aan het varken om over te roemen en dat leverde geheid een borrel op. Was de keurmeester er geweest dan kwam de slachter weer terug om het varken verder af te houwen in diverse delen. Nu kwam het echte grote werk voor de vrouwen, zij gingen verder met het maken van diverse worsten zoals bloedworst, metworst, leverworst. De worsten, spek en hammen werden in de wiemel gehangen, de wiemel bestond uit enige stokken die tussen 2 zolderbalken bevestigd waren. Het vlees werd gezouten, gerookt, geweckt of zoals later klaar gemaakt voor de diepvries. Ongestelde vrouwen mochten niet meehelpen zij zouden een bederf voor het vlees kunnen zijn. Tijdens het verwerken werden er 'soepies' gemaakt, dat waren kleine porties van allerlei slacht onderdelen die de helpers buren en diverse familieleden kregen. Huisslachtingen zijn voorgoed verleden tijd, om hygiënische reden is het thans verboden. | |
Het gedode varken wordt van haren en vuil ontdaan.
Slachter Wieland maakt de eerste insnede Berend Barkhuis (L) en Hendrik Darneviel (R) kijken toe.
De intas (ingewanden) worden eruit gehaald.
Het varken hangt gespreid aan de ladder om af te koelen en te wachten op de keurmeester
|