Witter dan sneeuw
Iedereen kent het sneeuwklokje. Je kunt het jezelf ook niet voorstellen dat iemand vraagt: ‘Wat is dat nou voor een aardig wit bloempje?’ Deze lentebode is immens populair. In Peest stond dit bolgewasje half januari royaal boven de grond. Begin februari kwamen de eerste in bloei en nu – ruim zes weken later – verwelken de laatste. Sneeuwklokjes bloeien niet alleen vroeg maar ook tamelijk lang. Hoewel deze winter zacht is, heeft het toch verschillende keren gevroren. Bovendien was het ‘droge’ vorst. Dat wil zeggen lage temperaturen ’s nachts maar overdag zon en geen isolerend sneeuwlaagje. Planten verbruiken dan water, maar kunnen niet ‘bijtanken’. Ook sneeuwklokjes reageren hierop. ’s Morgens liggen ze bijna plat op de grond en lijken geveld. Maar ze zijn sterk. Als de vorst verdwijnt, krabbelen ze toch weer op. Ook deze moeilijke omstandigheden komen zij te boven. Dit kunstje kunnen ze verschillende keren herhalen. Behalve staan en liggen kunnen de klokjes ook open en dicht. In de morgen gaan de bloemen open en in de avond weer dicht. Tenminste, als het niet regent. Wie dat eens van dichtbij wil meebeleven, graaft gewoon een pol op en zet die in een pot. Direct na de bloei is de beste tijd om pollen te delen, te verplanten of in de pot te zetten. Graaf de pot weer in. Zet hem half november op een beschutte plaats: in de koude bak of in de schuur. In december zullen de bolletjes al boven de grond komen. Binnen, op een koele plaats voor het raam, houden deze sneeuwwitjes die te vroeg zijn wakker gekust, het zo’n twee weken vol. In de warmte merk je ook dat ze heerlijk ruiken. Buiten op de vensterbank bloeien ze wat langer maar komt de geur niet tot ontwikkeling. Sneeuwklokjes zijn niet moeilijk, maar je moet even weten hoe het werkt. Ze houden van plekken waar wat humus in de grond zit, die matig vochtig zijn en in de zomer in de schaduw liggen. Onder loofbomen doen ze het vaak goed. Uitzonderingen zijn berken en esdoorns omdat deze bomen te oppervlakkig wortelen. Hazelaars zijn favoriet. | | Als de plek enigszins droog is, zet de bolletjes dan wat dieper: ongeveer op vijftien centimeter. Door uitdroging gaan veel bollen verloren. Op minder droge plekken is vijf of zes centimeter al voldoende. In de tuin hebben deze lentebodes graag bladaarde of compost verrijkt met beendermeel en kalk. Lichtzure grond verdragen ze echter ook. In het wild kunnen sneeuwklokjes het soms erg lang volhouden. Langs het fietspad tussen Norg en Peest staan verschillende grote pollen. Rode bosmieren verslepen de zaden. De bollen voeden zich met het blad van de bomen dat in de berm langzaam verteert. Chaim Zimet IVN Norg |