Als ik vanachter mijn bureau naar buiten kijk zie ik koeien lopen. Zo’n zestig prachtig rondbonte koebeesten inclusief stier. Bij de eerste zonnestralen in het voorjaar gaan ze naar buiten en soms blijven ze daar tot ver in oktober. Ze worden dan wel elke avond weer naar binnen gehaald, maar het grootste deel van de dag kunnen ze van het malse groene gras en de frisse buitenlucht genieten. Daar geniet ik dan weer van. Waar ik me echter steeds meer zorgen over begin te maken is de beschikbaarheid van dit soort buitenkoeien. En dan bedoel ik niet de Schotse Hooglanders die bijvoorbeeld op de heide van het Noordsche Veld grazen, maar die mooie rood- of zwartbonte jongens en meisjes. Oude koeienrassen zoals Groninger blaarkop of Lakenvelders horen in een cultuurhistorisch landschap rond de Peestermaden thuis. Deze koeien zorgen, mits in niet al te grote dichtheden ingezet, voor een gevarieerde en structuurrijke begroeiing. De vele vlaaien die ze daar produceren trekken weer tientallen insecten aan en die kriebelbeesten lokken op hun beurt weer een heel specifieke vogel: de grauwe klauwier. Daar wil ik het eigenlijk over hebben. Lange tijd ging het niet zo goed met de grauwe klauwier in Nederland. De grauwe klauwier kon het tempo van verstedelijking en vernetting niet bijhouden. De vogel, die wel iets weg heeft van een kleine roofvogel inclusief haaksnavel, houdt juist van ruige vegetaties met struweelranden met soorten als braam en meidoorn. Door aaneenschakeling en uitbreiding van natuurgebieden lijkt het tij echter te keren. In de beekdalen in de Kop van Drenthe weten ze zich hier en daar zelfs uit te breiden. Steeds vaker vind ik op mijn struintochten op takkendoorns of prikkeldraad opgespieste insecten. Dit doen die grauwe klauwieren niet omdat ze sadistisch zijn aangelegd, maar om het voedsel even te bewaren voor later als het echt nodig is. Beetje luguber gezicht, dat wel. | | De grauwe klauwier(mannetje) op de uitkijk
De Peestermaden is een van de bolwerken voor de grauwe klauwier. Het aantal broedpaartjes van de grauwe klauwier in het gebied wisselt van jaar tot jaar tussen de 1 en 8. Dit jaar lijkt de teller te stokken bij een paar. Ze hebben zich opnieuw de Gelderse roos in de buurt van het wandelpaadje (wie verzint hier in navolging van het Poepenpad nog een mooie naam voor?) heeft toegeëigend. De grauwe klauwieren waren trouwens ook laat dit jaar, net als veel andere vogelsoorten die in Afrika overwinteren.
De voorraadkast van de klauwier
Een week gelden zat het vrouwtje nog te broeden en hield het mannetje meestal wijselijk zijn mond. Als de jongen uitkomen zal dat snel veranderen en moeten beide oudervogels vol aan de bak om insecten te zoeken. Regelmatig puffen ze even uit van het harde werken in een topje van een braamstruik. Het liefst hebben ze daarom een beetje grote insecten, want daar hoef je minder van te vangen om je jongen een tijdje tevreden te houden. En dan kom ik weer terug op die koeien en die vlaaien. Eet smakelijk!
|